top of page

Coloradokever

De coloradokever (Leptinotarsa decemlineata) is een kever die behoort tot de familie van de bladkevers (Chrysomelidae). De kever wordt ongeveer een centimeter lang en lijkt door zijn bolle en ronde lichaam wat op een lieveheersbeestje. Het onderscheid is dat de coloradokever vijf zwarte strepen heeft op elk van de dekschilden, die verder een geel tot geeloranje kleur hebben. De coloradokever voedt zich uitsluitend met bladeren en bloemen van planten uit de nachtschadefamilie. De kever overwintert onder de grond en in de lente leggen de vrouwtjes honderden eitjes. Hoewel de kevers en hun larven giftig zijn, hebben ze in hun oorspronkelijke verspreidingsgebied verscheidene natuurlijke vijanden.

 

De kevers kunnen een geduchte plaag vormen voor onder andere de aardappelteelt. Met name de larven zijn erg vraatzuchtig en kunnen aardappelvelden geheel ontbladeren. Men heeft op uiteenlopende manieren getracht om de kevers uit te roeien, bijvoorbeeld door natuurlijke vijanden van de coloradokever te introduceren en door het leger, kinderen en werklozen in te zetten om de insecten te verzamelen en te vernietigen, maar deze pogingen hebben zonder uitzondering gefaald.

 

De kevers ontwaken in de lente uit hun ondergrondse winterslaap; in België en Nederland gebeurt dit vanaf april. Ze gaan direct op zoek naar aardappelplanten en als deze niet in de buurt zijn leggen ze vele kilometers af op zoek naar voedsel. Mannetjes vliegen vervolgens uit op zoek naar een partner terwijl vrouwtjes vooral gaan zoeken naar voedselplanten voor het nageslacht, en de mannetjes afwachten. De vrouwtjes worden niet visueel gelokaliseerd maar op reuk doordat de mannetjes zoeken naar geurstoffen die door waardplanten worden uitgescheiden. Het mannetje zit tijdens de paring op het vrouwtje terwijl ze aan de achterzijde contact maken. De vrouwtjes paren met meerdere mannetjes gedurende het jaar, maar de paring in de lente bevrucht de meeste eitjes.

 

De kever kan jaarlijks vele honderden eitjes afzetten op planten. In Nederland en België komt meestal slechts één generatie voor, maar in andere delen van de wereld kunnen zich twee of drie generaties ontwikkelen. Onder gunstige omstandigheden zoals hogere temperaturen en voldoende voedselaanbod kunnen de larven van de coloradokever zich binnen twee tot drie weken ontwikkelen van jonge larve tot pop. Een enkele kever kan zo in één seizoen voor duizenden nakomelingen zorgen

 

Ei
De eieren worden afgezet vanaf de maand juni, en alleen als de temperatuur boven de 17 °C is. Coloradokevers leggen gedurende twee tot drie weken hun eitjes op de onderkant van de bladeren van de aardappelplant. De eitjes hebben een oranjegele kleur en zijn klein, ongeveer 1,7 tot 1,8 millimeter lang en 0,8 millimeter breed. Een vrouwtje kan 300 tot 800 eieren produceren die in groepjes worden gelegd, ongeveer 12 tot 25 eieren per legsel.

 

De eieren van elk legsel worden in een gerangschikte structuur afgezet en worden met de punt aan het blad gekleefd. De eieren van de meeste insecten zijn tweezijdig symmetrisch, maar de eieren van de coloradokever hebben een gekromde, nierachtige vorm; ze zijn aan beide uiteinden afgerond waarbij de ene zijde korter is dan de andere. Als de eitjes volledig zijn ontwikkeld kleuren ze donkerder. De eitjes van een legsel ontwikkelen zich onder dezelfde omstandigheden en komen vrijwel tegelijkertijd uit

Larve
Afhankelijk van de temperatuur komen de larven na 5 tot 21 dagen uit. De jonge, grijsachtige larven eten eerst de resten van de eischaal op en verkleuren na enkele dagen naar lichtrood, wat later overgaat in donkerrood. Omdat de kevers zich niet gesynchroniseerd voortplanten kunnen de verschillende larvenstadia aan het eind van de zomer door elkaar worden aangetroffen.

 

De larve heeft net als de volwassen kever een in drieën verdeeld lichaam waarbij het borststuk duidelijk in drie segmenten is verdeeld en het achterlijf negen segmenten telt. De kop van de larve is zwart en heeft kleine antennes die nauwelijks met het blote oog zichtbaar zijn. Achter de antennes zijn de ocelli gelegen; dit zijn enkelvoudige oogjes die geen scherp beeld kunnen vormen maar alleen grove lichtverschuivingen waarnemen. De kaken of mandibels van de larve hebben vijf tandachtige uitsteeksels om het voedsel te vermalen. De vleugelaanzet op de prothorax vlak achter de kop is rood aan de basis en zwart aan de achterzijde. De larven hebben drie paar borstpoten die elk bestaan uit drie segmenten. Aan het uiteinde van iedere poot is een klein klauwtje aanwezig. Het lichaam van de larven is bol en sterk gebocheld. Het achterlijf heeft een duidelijke verdikking aan de bovenzijde. Aan de achterzijde van het lichaam is een pseudopoot aanwezig, deze wordt de naschuiver genoemd.

 

Op het achterste deel van het borststuk en het achterlijf zijn aan elke kant van het lichaam twee rijen zwarte vlekjes gelegen. De onderste rij vlekken begint op de mesothorax en loopt door tot en met het laatste achterlijfssegment; op elk segment een. De vlekken van de bovenste rij komen alleen voor op de achterlijfssegmenten; eveneens op ieder segment een. Deze vlekken zijn groter dan die van de onderste rij en zijn gelegen rond een ademhalingsopening of stigma, op het achterste lichaamssegment na. Hier is het stigma tussen de vlekken van de bovenste en de onderste rij gepositioneerd.

 

De larve vervelt in de drie tot vijf weken van zijn bestaan drie keer. Ieder opvolgend larvenstadium wordt een instar genoemd. Er zijn dus vier larvale stadia en steeds ziet de larve er iets anders uit. Na iedere vervelling is de larve groter en na de laatste vervelling verkleurt de larve naar oranjerood. Een volgroeide larve wordt maximaal 15 millimeter lang. Als de verpopping nabij is laat de larve zich op de bodem vallen en graaft zich enkele centimeters de grond in.

 

https://nl.wikipedia.org/wiki/Coloradokever

Leptinotarsa_fg02.jpg
bottom of page